Diepten. Zonder weg eruit. Elk roepen smoort. Elk woord sterft
op mijn lippen. Dit is de bodem van de kloof. Ik ben alleen en
bang. Ik roep al zo lang. Juist wie me moeten horen, hebben
geen oren, houden zich doof. Boven mijn hoofd cirkelen raven.
Ik voel me dood en begraven.
Wacht. Ik geloof mij niet. Want als ik me dood en begraven voel –
dan kan dat niet zo zijn. De pijn, de leegte, de kou van de kuil
die voelt alleen wie leeft. Niet wie mij hoort bepaalt mijn zijn, maar
dat ik roep en huil. Het vuil waarin ik lig, het zelfverzameld vuil,
het moet afwasbaar zijn, en lichtdoorlatend.
Zon die om aarde draait. Dit duister kan geen graf zijn, en
geen straf voor eigen schuld. Zelfs op een haan die kraait
volgt geen verwijt. Ik leef in diepten van vertraagde tijd
te wachten op het licht dat mij bevrijdt.
Dus ben ik niet begraven maar gezaaid.