Wat doet een goede herder? Zijn schapen de weg wijzen naar voedselrijke grond? Ze veilig langs de bergpassen en de afgronden leiden? Ze beschermen tegen de wolven? 

Wie is een goede herder?

Gek: de temperatuur is gestegen, maar het voelt kouder aan dan een week eerder. Er is geen zon te zien en het is waterkoud. Twintig minuten lopen, zegt Alba’s moeder, en dan heb je er geen last meer van. Ze krijgt gelijk. Op het moment dat we de steile klim naar de top van de berg inzetten, zijn onze lichamen in staat de kou een plek te geven. 

Bovenop de kale, markante zandbult in het weidse land heeft de wind echter vrij spel, en eindigt het vrij snel met onze weerbaarheid. We dalen aan de zuidkant af en lopen verder. Daar zien we van veraf al de schapen – maar niet de honden, en niet de herder.

Als we de kudde bereikt hebben, kijken we een tijdje naar het schouwspel van die onverstoorbaar grazende schapen. Er gaat rust van deze dieren uit. Ook zonder herder, kennelijk.

Dan komt, van een zijpaadje rechts, een man aanlopen met twee honden. Het is hem, onmiskenbaar. Vooral de border collie is voortdurend gespitst op de schapen. De herder houdt haar zonder stemverheffing in bedwang, en maakt ondertussen een praatje met ons. ‘Ik houd mijn honden kort’, zegt hij. ‘De schapen zijn hoogzwanger. Ze opdrijven of onrustig maken is nu niet verstandig.’ 

Maar is het ook niet nodig? De herder schudt zijn hoofd. ‘We lopen bekende, dagelijkse routes. Zeker als we terugkeren naar de schaapskooi hoeven we niets meer te doen.’

Als we, een uur en een kom hete mosterdsoep later, langs hetzelfde pad terugkeren, blijkt wat hij heeft gezegd. De kudde heeft rustig richting gekozen, langs de kale top, naar het noorden, waar aan de voet van de berg de schaapskooi staat. De herder is in geen velden of wegen te bekennen. Even duikt hij ver achter ons op. Wij lopen inmiddels midden tussen de schapen, die ons vrijmoedig en nieuwsgierig besnuffelen en het zout van onze handen en polsen likken. 

Dan zien we hem ineens staan op de top van de berg, zijn verrekijker voor de ogen, zijn honden naast zich. Hij ziet alles, hij zou de wolf zien, als die er was. Hij ziet elk schaap, maar laat ze gaan.

Wie is een goede herder? Durf ik dat te zijn? Durf ik mensen los te laten, hun eigen pad te laten volgen? Als er iets kwetsbaars in hen geboren wordt, durf ik hen dan met rust te laten? Niet te beschermen? Ook ik heb twee honden. Ze heten ‘goedbedoeld advies’ en ‘praktische bemoeizorg’. Lukt het me om ze, desnoods met stemverheffing, bij me te houden?

Durf ik erop te vertrouwen dat ook mensen van wie ik houd soms juist een pad moeten lopen zónder mij? Durf ik erop te vertrouwen dat ze, als ze dat pad gelopen hebben, bij me terug zullen komen? Of niet terug zullen komen, maar dat dat dan hún pad is, dat ze in vrijheid hebben kunnen kiezen? Dat mijn liefde dan uit loslaten bestaat?

Durf ik erop te vertrouwen dat de geestelijke weg, het pad van de vrije liefde, leidt naar huis? Durf ik erop te vertrouwen dat aan de voet van de berg van het leven, de schaapskooi staat?