Het is zes december, Sint Nicolaasdag. We lopen over de landgoederen Houdringe en Beerschoten. Het is halverwege de middag. De zon staat laag boven de aarde, maar het is vrijwel windstil en dus doen ook die laatste zonnestralen hun werk op mijn huid. De eerste mist vormt zich langzaam boven het gras op de velden.
We kiezen het pad over wat een gewezen stukje heide moet zijn. Aan de andere kant bevindt zich een sloot die gewoonlijk met kracht gevoed wordt met kwelwater dat uit de hoger gelegen gronden van de Utrechtse heuvelrug wordt aangevoerd. Nu is het water glasheider, en zit er vrijwel geen beweging in. Het is alsof de natuur zijn adem inhoudt.
De lange laan met naaldbomen leidt naar de diepe vijver waar we tijdens Heilige Ruimte Zondagen altijd mediteren. Van rechts valt het zonlicht over het stijve zand, dat nog doorweekt is van de sneeuw van het begin van de week, en van de regen daarna, zoals dit landschap doorweekt is geraakt met herinneringen die we hier in amper een jaar opgebouwd hebben. Het zijn de laatste weken hier, de huisbaas moet het huis verkopen.
Ik denk terug aan de nieuwe vorm die we hier voor onze Heilige Ruimte Zondagen vonden. Aan de keren dat we hier liepen met mensen die aanklopten voor geestelijke begeleiding. Aan de wandelingen samen, en de gesprekken tijdens die wandelingen.
Zonder na te denken zijn we bij de vijver rechtsaf geslagen, het smalle beukenhaagpad op.
Opnieuw valt me het zwijgen van de natuur op. Er is geen wind die door de bomen zou kunnen ruisen, er fluiten geen vogels. Op het bosmuisje na, dat we bij de vijver zagen, en dat gewoon bleef zitten toen we dichtbij kwamen, is alles stil.
Dan zie ik de laan die ik al tientallen keren gezien heb, maar nog nooit zo. Het is de laan naar de heuvel met de linde erop, die we altijd gebruikten voor de Heilige Ruimte oefening. Vandaag heeft het de zon behaagd om exact achter die heuvel onder te gaan, exact op het moment dat wij komen aanwandelen.
Ze is van vuur, en kleurt de hemel. Tegen de beukenstammen liggen de bladeren van de herfst opgetast, aan een paar takken zitten ze nog – even goud-oranje als de zonvensters erachter.
De laan is een kathedraal geworden, de zon heeft vuurramen gebouwd in het koor achter de heuvel. De heuvel zelf is getransformeerd tot altaar. De linde bovenop herstelt het paradijs.
Er loopt een man bij de heuvel. Een donkere gedaante in het tegenlicht. Even hoop ik dat hij ons zal verwelkomen. Omdat hij er hoort, omdat het zijn huis is. Dat hij zeggen zou: ‘Vrede zij met jullie.’
De man verdwijnt rechts op een zijpad, het halfduister van het bos in. De vuurkathedraal is, op ons na, leeg.