Als er liefde in mij groeit, groeit er angst. 

Ik word daar onzeker van. De fijngevoelige Johannes schrijft in zijn eerste brief dat liefde angst uitsluit. ‘De volmaakte liefde drijft de vrees uit’, schrijft de lievelingsleerling, ‘want bang ben je voor straf. Als je bang bent, ben je dus niet volwassen in de liefde.’ 

Johannes kijkt bij mij naar binnen. En ik weet: mijn angst is angst voor mijzelf, voor mijn onvermogen om lief te hebben, althans, om er meer dan mijn eigen rommelige, haperende pogingen toe te doen. En om daarvoor gestraft te worden. Met liefde die niet beantwoord wordt. Liefde die ik zelf niet kan blijven opbrengen. Liefde die niet liefde is voor wie je bent, maar voor wie je geacht, gehoopt wordt te zijn. Liefde die wegebt, en waar niets van overblijft dan de vlokken schuim die overblijven als een golf teruggevloeid is van het strand. Liefde die andere wegen kiest, omdat mijn weg te complex of te gebrekkig is. 

Kierkegaard, de Deense profeet, verbindt angst aan zonde, erfzonde zelfs. En dus aan een keten van verledens. Wie bang is, is nog niet volkomen opnieuw geboren. Johannes, weer hij, draait het om: wie liefheeft, is uit God geboren. 

En daarmee is het Hoge Woord eruit.

God. 

Scheppingskracht in de wereld en in mensen. God woont in Eeuwig Licht. Dat klinkt misschien alsof God woont in eeuwige onveranderlijkheid, als een ‘onbewogen beweger’, maar niets is minder waar. Licht reist. Licht is beweging. Licht zoekt het duister op en verdrijft het voor zich uit. Licht is het naaldpuntje hoop in het afgrondelijkste donker. Het Licht dat bij monde van Jezus – ‘ik ben het Licht van de wereld’ – vertelt dat Liefde door de dood heen moet, en door de dood heen kán. 

Dus moet mijn liefde door de dood van mijn angst heen. Dat klopt met hoe ik het voel. Angst doodt liefde. Mijn angst brengt het onvermogen om lief te hebben voort. 

Kan mijn liefde door de dood van mijn angst heen?  Durf ik haar aan? Nee. Nauwelijks. Nu ja, In sha’Allah, zeggen andere kinderen van Abraham, met Gods hulp… Johannes, weer hij, begrijpt dit: ‘Als je er maar gewoon voor kiest om het goede te doen, elke keer opnieuw, zul je ontdekken dat je in de waarheid bent’, ja sterker nog: ‘dat je voor God kunt staan met een gerust hart.’ Huh? Maar mijn hart spreekt me tegen. Vanwege mijn liefdegebrek… Ik zie Johannes geduldig knikken. Hij schrijft: ‘Ja, ook als je hart je aanklaagt. Want God is groter dan je hart en Hij weet alles.’

De sleutel is, zo begrijp ik Johannes tenminste, God groter laten zijn dan je angst. In het afgrondelijkste donker koppig naar dat naaldpuntje blijven kijken. Het goede blijven doen, telkens weer. Elke keer weer opnieuw durven liefhebben.

En dan tot je verbazing het omgekeerde ontdekken: Telkens als de liefde in mij groeit, slinkt de angst.