Een mooie nazomerdag. Een enorme grijze rookwolk duikt over de schutting mijn tuin in, waait op en verstuift. De buurman heeft zijn barbeque weer aangestoken. Ik weet: nog even, en de heerlijkste geuren zullen mijn tuin in drijven, en nog weer even daarna klinkt de diepe bas van de buurman over het hek. ‘He buurman! Kom je even wat halen?’ Maar deze keer gebeurt er iets anders.

Er komen wat mannen de tuin in. Het zijn de mensen met wie onze buurman kennelijk een eetafspraak heeft. Het is gezellig. Dan valt me iets bijzonders op. Ik kan het niet helpen, ik ben ooit begonnen met een studie Nederlands, ik houd van taal. Mijn buurman, van Turkse komaf, spreekt voortreffelijk Turks én Nederlands, maar ineens hoor ik hem wat zinnen uitspreken in nogal gebrekkig Nederlands. Hij praat dus onder zijn niveau. Kleuternederlands. Wat is er aan de hand?

Ik luister even naar het gesprek. Het is doorspekt met prachtige Turkse woorden die ik niet begrijp, maar de voertaal is onmiskenbaar Nederlands. Na een tijdje ontdek ik wat mijn buurman aan het doen is: hij maakt ruimte. Eén van zijn gasten, een iets oudere man, is het Nederlands beduidend minder machtig dan de rest. De anderen zouden kunnen besluiten het gesprek in het Turks voort te zetten – en soms doen ze dat ook – maar mijn buurman doet het consequent niet: hij schakelt over naar het soort Nederlands dat voor deze specifieke gast goed te volgen is. ‘Beginnersnederlands’.

Kennelijk beseft hij dat degene met wie hij praat gebaat is bij het verbeteren van zijn Nederlands. En degene met wie hij praat beseft het ook, want ook hij voert het gesprek in het Nederlands. Met nogal wat Turkse hulpwoorden natuurlijk, maar op de Nederlandse grammatica. Mijn buurman is dus niet aan het kleuteren, hij is zijn hand aan het uitsteken naar zijn gast: kom maar, doe maar, spreek maar, leer maar.

Zo maakt hij ruimte. Voor zijn gast, om te groeien, te wortelen in het land waar hij woont.

Even later davert er een diepe bas over het tuinhek. ‘He buurman! Kom je even wat halen?’